Skip to main content

Auteur: Jan Vingerhoets

Consult in Zulu, handleiding voor dummies: tweede deel

Zuid-Afrika, de reisblogs – deel 9

Goed, je hebt nu je eerste hindernis genomen en  je patiënt binnen. 

Wat dan volgt is het ritueel van het begroeten. Je vraagt altijd eerst hoe iemand het maakt en het antwoord staat ook al vast: ‘fine!’.  ‘Great’ mag trouwens ook. Je zou denken dat het consult daarmee eigenlijk ten einde is, want als het zo goed gaat dan moet je hier vooral heel snel wegwezen. Maar kennelijk moet het antwoord in de meeste gevallen niet al te letterlijk worden genomen. 

Een gewone hand geven zoals wij gewend zijn leidt al snel tot een onhandig gestuntel, want de Zulugroet vergt wat meer hand-acrobatiek. Dat gaat zo: je geeft elkaar een hand en pakt dan in een vloeiende beweging elkaars duimen vast, waarna je vervolgens het omgekeerde doet, en elkaar weer een hand geeft. En ben nou niet zo stom om dat bij het afscheid weer te doen, want dat is natuurlijk helemaal niet de bedoeling. Het is even wennen, maar inmiddels ben ik er heel goed in geworden. Je leert van alles hier. 

Dan begint het gesprek, meestal met het voorstellen in de trant van “Hi, I am doctor Jan, a medical volunteer from Holland. What can I do for you?”. Vanaf dit moment zijn er globaal gesproken twee opties. Optie A: de patiënt vertelt in het Engels wat er aan de hand is. Prima. Optie B is dat de patiënt je niet begrijpend aankijkt. Een variant hierop is dat hij in het Zulu gaat vertellen wat er allemaal zoal speelt. Bij de beide varianten van optie B ben ik reddeloos verloren. Er zijn enkele verpleegkundigen die als tolk kunnen fungeren, maar die zijn, zo al aanwezig, in het beste geval elders bezig wat betekent dat je daar weer op moet gaan wachten en bovendien ben je niet de enige die een tolk nodig heeft. De meest pragmatische oplossing is dan ook om opnieuw de hulp van het publiek in te roepen. Je gaat dus terug naar de gang waar iedereen nog altijd zit te wachten en vraagt of iemand Engels spreekt. Dat werkt: er staat altijd iemand op die even gaat tolken. 

Uiteindelijk ben je zover dat je weet wat de klacht is en die verder wilt onderzoeken. In veel gevallen is bloedonderzoek nodig. Daar ligt de volgende uitdaging, en dat is bepaald niet de minste, want het is een levensgevaarlijke missie.  Voor het doen van bloedonderzoek zijn enkele materialen nodig. Ik memoreer: handschoenen. Handschoenen! Atijd als eerste handschoenen, want iedereen heeft HIV tot het tegendeel bewezen is. Dan een stuwband (niet aanwezig in het gehele ziekenhuis, dus nogmaals een paar latex handschoenen om er een mee te improviseren), een spuit en naald (nooit aanwezig in het daarvoor bestemde bakje in je spreekkamer, maar met wat speurwerk doorgaans wel te vinden) en ontsmettingsmateriaal. Verder moet je een blok met lab formulieren zien te scoren. Daarvan circuleert er welgeteld één op de gehele OPD en wie hem eenmaal te pakken heeft, bewaakt deze met zijn leven en geeft hem niet meer af. Als je slim bent scheur je dus enkele vellen af en verstop je die in je jas, bij de spuiten, naalden, ontsmettingsgaasjes en andere in deze jungle  onmisbare hebbedingetjes. 

Je bindt vervolgens 2 handschoenen aan elkaar om die vervolgens als stuwband om de bovenarm van de patiënt te binden en doet een ander paar aan je handen. Dan steek je de naald in het bloedvat. Prik. Pas op: vanaf het moment dat je de naald in een vat gestoken hebt is deze verworden tot een potentieel dodelijk wapen en je wilt je echt niet prikken aan een vlijmscherpe naald die je net gemarineerd hebt in bloed waarin de HIV virussen zich met miljoenen tegelijk verdringen op zoek naar een volgend slachtoffer. Leuk om hier vrijwilligerswerk te doen, en van zo’n ervaring wil je zoveel mogelijk meenemen, maar het HIV virus hoort daar niet bij.  Kies de juiste kleur buisjes en steek dan de naald in de buisjes om ze te vullen. Die leg je dan neer op je bureau dat vol ligt met dossiers, papieren en de kostbaarheden die je bijeengeroofd hebt. Ze rollen alle kanten op, en je wilt ze tegenhouden, maar hebt nu nog maar één hand over, want in de andere heb je nu inmiddels een besmette naald vast. Die leg je niet ‘even’ weg, want dan is het een kwestie van tijd totdat je hem even uit het oog verliest en een prikongelukje ligt dan om de hoek. Die naald moet dus als eerste weg – en wel in een speciale naaldenbak. Natuurlijk zou die op iedere kamer moeten staan, maar wie hier logica of doelmatigheid verwacht heeft er echt niets van begrepen. Dus moet je met je naald in de aanslag een nieuwe tocht door de gangen en kamers van de OPD maken op zoek naar een naaldenbak, waarbij je je tussen de drommen patienten moet wurmen en je daarbij moet proberen om ook hen een ongenode prik te besparen. Ben je dan uiteindelijk van dat onding verlost, dan ga je terug naar de patiënt voor nog een hele rits aan administratieve handelingen. Vervolgens stop je de buisjes in een vreemd soort plastic zakje en loop je naar buiten, in de verzengende zon naar het lab elders op het terrein om daar de monsters in te leveren. Soms krijg je na enkele dagen een uitslag, maar in veel gevallen hoor je er daarna nooit meer iets van terug en blijkt deze hele kamikaze-actie voor niks te zijn geweest. 

Blogdo©

Verzakking

Rampen komen zelden alleen, en soms is de ene nog niet voorbij of de volgende dient zich al aan en ook nu dreigt dit te gaan gebeuren. Dat gebeurt sluipend, onzichtbaar en ondergronds. Want terwijl het coronavirus een ravage aanricht op menselijk, economisch en sociaal vlak en iedereen zich focust op de bestrijding en preventie ervan, is de volgende catastrofe alweer in aantocht. Onhoorbaar dreigend marcheert zij door ons land. Biologen ontdekten het beestje al meer dan 30 jaar geleden, maar vergisten zich in de soort. Beleidsmakers debatteren druk over de beste aanpak, maar wentelen zich vast in regels en procedures zodat er per saldo niets gebeurt. En niemand die het in de gaten heeft, want deze dreiging zit letterlijk al vele jaren onder de oppervlakte. 

U raadt het al, ik heb het hier over Tapinoma nigerrimum, een Zuid-Europese mier. En niet over zomaar een: nee, het gaat hier over niemand minder dan het mediterraan draaigatje. En dat is me er eentje.

Eind jaren ‘80 gebeurt het: enkele van deze vileine beestjes verstoppen zich – o geniep!-  in bakken met tuinaarde en potgrond en reizen dan als verstekeling met vrachtschepen vanuit het zuiden onze kant op.  De eerste der draaigaten komen aan land. In het holst van de nacht, want zich bewust van hun status als personae non gratae, rennen zij de kade op, en verstoppen zich als stadsguerilla’s onder stenen en tegels. Ze vermommen en gedragen zich achteloos als gewone mieren en weten aldus op slinkse wijze  door de identiteitscontrole der grensbiologen te komen. Eenmaal goed en wel het land binnen marcheren de eerste troepen vastberaden ‘en colonne’ het land in en beginnen het dan stiekem, heel geleidelijk aan, van onderop te ondermijnen – en dat doen zij nog steeds, zij het nu in groten getale. 

De geleedpotige loedertjes zijn inmiddels al tientallen jaren een ongeziene gast in ons land en de laatste berichten melden op alarmerende toon dat het aantal kolonies inmiddels is verdubbeld tot maar liefst 18 – zegge achttien- stuks! Hoogste tijd dus om gezamenlijk in actie te komen tegen die vermaledijde beestjes. Want deze ondiertjes kunnen flink bijten en maken er bovendien een potje van door stoepen, straten en tegels te ondermijnen waardoor Nederland een grote verzakking krijgt en daar zitten we in deze tijd al helemaal niet op te wachten. 

Dat bestrijden valt in de praktijk nog niet zo mee, want ze werken heel goed samen en daar kunnen wij eigenlijk best wel wat van leren. “Ga tot de mieren en word wijs”, adviseert de Bijbel ons in Spreuken 6:6, en dat idee is zo gek nog niet. Zo wordt de verantwoordelijkheid voor de voortplanting onder deze miertjes verdeeld over meerdere dames, die de mannetjes in verleiding brengen met frivole draaikonterij, hen aldus verleidend tot een zodanige vrijzinnigheid en losbandigheid dat deze hen, verblind door lust en begeerte, behandelen als koninginnen die vervolgens als moeders van de kolonie fungeren. Een soort polygamie die wij inmiddels al tijden als obsoleet beschouwen maar daar is in elk geval vanuit mierenperspectief  echt wel wat voor te zeggen. Misschien zijn wij bij nadere beschouwing in de loop der jaren toch wat al te puriteins geworden. Het maakt je in elk geval heel wat minder kwetsbaar en bovendien is het ook nog eens een stuk gezelliger, dus misschien moeten wij daar ook eens wat minder star in zijn en er de Heilige Schrift nog eens op naslaan en wellicht kunnen wij daar nog eens met zijn allen een nationaal debatje over houden, of wellicht een referendum.  

Ook  de onderlinge samenwerking van die rakkertjes blijkt voorbeeldig: iedereen werkt zich het schompes en niemand loopt de kantjes er van af. Een groot deel van de mieren is buiten het nest op zoek naar voedsel en, eenmaal weer thuis gearriveerd, wordt dit keurig verdeeld onder de gehele mierenfamilie. Niks hamsteren. Kom daar bij ons maar eens om in deze barre tijden. 

En zo krijgen ze toch maar mooi heel wat voor elkaar en terwijl wij druk doende zijn ons te focussen op die rottige virussen, breiden die vliesvleugeligen zich gestaag uit, verspreiden ze zich over de de lage landen en doen die onderkruipseltjes met hun gedraai en gegraaf hun best om die nog verder te verlagen. 

Dat moet nu eens voor eens en voor altijd afgelopen zijn met dat gemier. We moeten ons beter voorbereiden op de rampen die komen gaan. Terwijl die beestjes met hun linies ongestoord het ganse land doorkruisen, wordt er op ambtelijk niveau al jaren gesteggeld over de beste aanpak. Iedereen belijdt lippendienst aan de bestrijding, maar verschuilt zich ondertussen achter regels en verordeningen met als gevolg dat er niets gebeurt. Het moet nu maar eens klaar zijn. Laat Nederland niet zakken! 

Blogdo©

Applaus voor de tandenfee!

In Argentinië is de lijst met cruciale beroepen recent uitgebreid met dat van een sprookjesfiguur: de tandenfee. Kijk, dat vind ik nou getuigen van realiteitszin. Nu de een na de ander door een buitengewoon onsympathiek virus wordt geveld, moeten we zuinig zijn op de meest waardevolle leden van onze maatschappij. Natuurlijk zijn de brandweerman, de verpleegkundige en de politieagent van vitaal belang, maar degene die we écht niet kunnen missen, dat is natuurlijk de tandenfee. In dit deel belichten wij deze functie en interviewen wij Neerlands bekendste tandenfee, mevrouw van Hoek. 

Mevrouw van Hoek, hoe oud is het beroep van tandenfee eigenlijk?

“Ons beroep is heel, heel oud en heeft de tand des tijds gloedvol doorstaan. Paleontologen hebben in opgravingen uit het Pleistoceen fossiele tanden opgegraven die onder kussens lagen en waarvan men vermoedt dat die klaar lagen voor de tandenfee. Men heeft geconcludeerd dat dit het op een na oudste beroep ter wereld moet zijn. 

Interessant, zo’n historische ontdekking. En hoe bent u zelf tandenfee geworden? 

Nou, het is eigenlijk een beroep dat binnen families wordt overgedragen. De zus van mijn moeder, tante van Hoek, was al fee. Ze werd de hoektante genoemd. Als kind wilde ik nog wel eens her en der een melktandje bietsen, dus het zit in feite wel in de genen. Het is een afwisselend beroep: vroeger waren het vooral melktanden, waarvoor je hooguit 25 of 50 cent hoefde achter te laten. Maar tegenwoordig gaan mensen meer voor het grote geld en kun je ook een kies of snijtand tegenkomen, waar je al snel een euro of drie voor onder het kussen moet proppen. En gebitten hè, complete gebitten. Gebeurt ook. Kost me een vermogen: ligt er zo’n prothese onder het kussen met een pinapparaat erbij.

Maar met de dalende aandelenkoersen lijkt het er soms op dat mensen hun verstand verloren hebben. Samen met de bijbehorende kiezen, want de laatste jaren worden de verstandskiezen massaal geloosd. Noodgedwongen dan, want niemand zal daarvoor met zijn volle verstand kiezen natuurlijk.

Aha, dat is duidelijk. En wat maakt het beroep van tandenfee nu zo boeiend? 

Daar kan ik kort over zijn. Ik zeg het altijd maar zo: ‘er is geen mooier métier dan dat van de tandenfee’. 

Juist ja. Nou, dat is onweerlegbaar toegelicht. U staat hoog in de lijst met vitale beroepen in crisistijd. Wat vindt u daarvan?  

Heel vanzelfsprekend. Je kunt in deze tijd geen gat meer laten vullen, laat staan een kroon laten zetten, dus je kunt er donder op zeggen dat die tanden massaal gaan uitvallen. Kijk maar naar de toestand elders in de wereld. Bijvoorbeeld naar mijn Italiaanse collega Chantal Dente: zij spreekt over een kronencrisis (‘una grande crise di corona’). Nee, als er ooit behoefte is geweest aan onze beroepsgroep dan is het nu.”

Het moge duidelijk zijn: de tandenfee staat op de cruciale beroepenlijst, en met reden. Laten we zuinig zijn op onze feeën en hen een hart onder de riem steken. Ik stel dan ook voor om als ode aan de tandenfee morgenavond om 20 uur met zijn allen een kwartiertje te gaan staan klappertanden. Het zal ze goed doen.  

Blogdo©

Coronaria

Momenteel zijn er eigenlijk geen andere onderwerpen, maar ik vertel het toch voor de zekerheid. Gewoon, voor wie het nieuws gemist of gewoon even niet opgelet heeft: momenteel waart er een virus over de wereld, en wel een van de onsympathieke soort. Made in China, zo wordt gefluisterd, maar inmiddels heeft het van daaruit toch de weg naar onze streken gevonden. Eerst dacht ik dat het allemaal wel zou loslopen, maar toen Trump enkele weken geleden zei dat het reuze meeviel werd ik pas echt ongerust, want die man zit er per definitie goed naast. Het C-woord gaat als een ongrijpbare geest door Nederland en de wereld. En zoals dat altijd gaat bij pandemieën: in no time lag er een crisisplan. 

Nou hebben die virale rakkertjes legio nadelen, maar wat ze daarnaast ook teweegbrachten is een ongekende cohesie binnen en tussen de zorgverleners. Nog voor het virus zich twee keer gerepliceerd had was er een dagelijks crisisberaad in ons centrum, een noodpraktijk geregeld, ingericht en in de lucht, lag er een schema voor de bemensing en waren de taken verdeeld. Kortom: zo’n virus zoekt niet alleen je zwakke kanten, maar haalt tegelijk ook het beste in ons naar boven. Alle huisartsen in de stad functioneren binnen enkele dagen zonder morren als één virtuele praktijk – en het werkt. 

In een vlaag van doodsverachting heb ik aangeboden om als eerste voor enkele dagen de ‘besmette’ praktijk te bemannen. De instemming hierover kwam opvallend snel en unaniem en dat is natuurlijk altijd verdacht. Wellicht dacht men dat het verlies van deze dokter nog wel te dragen zou zijn, wat vermoedelijk ook pijnlijk waar zou zijn. Maar goed, per slot zal toch iedereen een keer de klos zijn, dus hees ik mij vandaag in een soort hermetisch vacuum pak dat je van top tot teen van de buitenwereld afsluit. Knap virus dat daar nog doorheen weet te dringen. 

Maar het vergt wat acrobatiek en dat ziet er dan ongeveer zo uit. Je trekt eerst een gele overall aan. Waarom die nou geel moet zijn is onduidelijk, want het is een kleur die eigenlijk nergens naar verwijst, die niet geruststelt en evenmin steriliteit of vertrouwen uitstraalt. Want let wel, je moet het psychologisch effect van kleding niet uitvlakken. In de tijd dat de witte jassen het veld moesten ruimen kelderde het vertrouwen in de dokter net zo hard als de aandelen nu, en ik ken collega’s die nu nog met heimwee terugdenken aan de tijd dat je alleen die outfit maar aan hoefde te trekken en je had het vertrouwen van je patiënt al gewonnen, iets wat nu veel meer voeten in de aarde heeft en dat maakt het vak er niet gemakkelijker op. De functie van dat geel is kortom niet duidelijk, temeer daar het maar vrij matig combineert met het stemmig sputumgroene interieur van onze praktijk. 

Dat geheel dan moet achter de rug aaneengebonden worden met een tweetal touwtjes dat ontspruit aan de buikzijde van de overall. Die moet je  achter je rug om vastmaken, wat geen sinecure is en waarvoor je dan weer een collega nodig hebt, die dat in de praktijk met liefde en een vaste hand doet, want we zijn per slot, zeker in pandemische tijden, ter aarde om elkaar te helpen. In de noodpraktijk echter ben je alleen, en wie wel eens geprobeerd heeft om twee gele touwtjes op zijn rug in een nette knoop te leggen weet dat dat je met wat pech al gauw zo’n twintig minuten en een schouderluxatie kost. Als dat klaar is zakken vervolgens de schouderstukken van de overall af, want bij de nek zitten dan weer geen touwtjes. Om te voorkomen dat je als het ware topless aan je spreekuur begint moet je daar  iets op improviseren. Het bijeenbinden van de achterflappen lijkt een oplossing, maar dan worden de mouwen omhoog getrokken en dus korter waardoor er een stuk pols bloot komt te liggen tussen de mouw en de handschoenen, een porte d’entrée waardoor een heel regiment virussen tegelijk naar binnen kan marcheren. Wat op zich op te lossen is door de gehele dag met opgetrokken schouders te blijven rondlopen, waarmee de drager een zekere hopeloosheid uitstraalt die dan wel weer passend is in deze tijden. Het is wat behelpen, maar dan klopt het plaatje ook wel weer. 

Het geheel wordt vervolgens gecompleteerd met een mondmasker dat naar voren toe zo taps toeloopt dat ik er uit zie als een soort Donald Duck, zodat ik toch weer blij ben met het gele pak, want leg blauw maar weer eens uit in deze regio, zo kort na de carnavalstijd. De elastiekjes van het masker moeten zodanig worden bevestigd dat je haar alle kanten op piekt en je oren in flapstand worden gepositioneerd. Tot slot hoort er een bril bij, want die virussen zijn natuurlijk ook niet achterlijk, weten al die obstakels op kloeke wijze te vermijden en hebben het dan gemunt op je ogen. Die houden we bij voorkeur virusvrij, en daarom is het een soort aquariummodel met dichte zijkanten. Uiteindelijk ben je dan een soort ruimtemannetje geworden. En zo kunnen dan alle patiënten die koorts hebben en benauwd zijn in deze outfit veilig en virusvrij gezien worden. 

Een 78 jarige man met een chronische longaandoening en koorts kan gelukkig nog net met een stevige shot prednisolon van zijn bronchitis af geholpen worden. Er passeert een echtpaar met koorts. De vrouw is er redelijk aan toe en de man wuift zijn klachten eveneens weg. Maar na het beluisteren van ‘s mans longen en wat verder onderzoek moet ik hem overtuigen: hij moet echt acuut opgenomen worden en ik vrees dat dat niet op de gewone afdeling gaat zijn. Zijn echtgenote is in tranen, de man merkt nog stoer op dat het niet nodig is, maar heeft een kwartiertje later toch moeite om zonder hulp op de brancard te klimmen. En terwijl de ambulance wegrijdt hoop ik dat zijn vrouw een dag later niet zijn lot zal volgen. Ik besluit haar eigen huisarts even te bellen: misschien moet zij morgen toch even poolshoogte gaan nemen bij zijn patiënte. Er volgt nog een lange rij met patienten waarvan hun arts een ofwel zelf een corona-verdenking heeft, ofwel die verdenking bij de patiënt zelf niet heeft kunnen wegnemen, want corona-angst is ook een last voor velen. Er is veel angst bij de patienten en machteloosheid bij de dokter. 

De dag eindigt met een bezoek aan een 52 jarige man met een terminale neurologische ziekte. Hij raakt geleidelijk steeds verder verlamd, ik kom er bijna dagelijks en we proberen zijn leven nog enkele maanden te rekken omdat hij zo graag de geboorte van zijn eerste kleinkind nog zou willen meemaken. Hij heeft koorts gekregen en dat is in zijn situatie omineus. Ik vermoed dat hij door verslikken een longontsteking aan het ontwikkelen is, maar hij heeft niet meer de kracht om op te hoesten. Deze man moet eigenlijk beademd worden, maar of dat kan, gezien de capaciteitsproblemen en de slechte prognose, is de vraag. Ik bel mijn collega in het ziekenhuis en leg uit hoe kostbaar het toevoegen van enkele maanden extra aan dit leven voor hem en zijn dochter kunnen zijn. Men is bereid hem te beoordelen om de opties te bekijken.

Enkele uren later is hij weer thuis. Zijn toestand is te broos en hij komt niet meer in aanmerking voor beademing,   Ik zit op de rand van zijn  bed, mijn hand met die vervloekte handschoen -zelden zat dat ding me zo in de weg- rust op haar arm. Het enige dat ik nog kan proberen is gokken dat het niet dat rottige virus is en kijken of een antibioticumkuur hem letterlijk nog lucht kan geven. Ik doseer hoog, het is een wanhoopspoging en eigenlijk  tegen beter weten in.

Aan het eind van de dag mag het pak uit. Ik trek er aan met een flinke ruk, waarin alle frustratie van die dag geconcentreerd is. De gele knoop op mijn rug breekt met een symbolische knak.

Blogdo©

Huisarts in Hluvukani

Zuid-Afrika, de reisblogs – deel 2

Ondertussen ben ik er wel achter dat het werken in dit ziekenhuis heel anders is dan ik gedacht had. Hier is het niet mogelijk om je kennis en ervaring als huisarts in Nederland, ook al is die in tientallen jaren opgebouwd, zomaar nuttig in te zetten. Er heerst chaos en onkunde, gebrek en gemis aan alles. Ik ben nog in de verkennende fase. De volgende missie is het Primary Care Centre van Hluvukani  in de naburige procincie Mpulalanga. Een centrum dat vanaf de weg wordt aangekondigd met een bord met daarbij de toch niet helemaal geruststellende titel ´Animal Health Center’. Daar gaan we weer, denk ik bij mezelf. 

Bij de entree blijkt het toch echt om een gezondheidscentrum te gaan. Voor mensen, wel te verstaan. Het lage witte gebouwtje blakert in de zon die in de loop der tijd met succes haar best heeft gedaan om de verflaag goeddeels van de stenen te verwijderen. De deuren staan open en in de gang zijn lange banken gevuld met mannen en vrouwen. Ik ben de enige blanke. Aan de muur hangen posters waarop in beeldtaal (veel mensen zijn analfabeet) staat uitgelegd hoe je je handen moet wassen en waarom dat eigenlijk moet. De informatie kan hier niet basaal genoeg zijn. Er hangen ook posters en brieven met geschreven tekst, die zo onleesbaar is dat ik me eigenlijk zelf ook analfabeet voel. 

Ik maak kennis met een groot aantal nurses met de meest fantasierijke namen: Pretty, Sunshine, Beauty en Wonderful zijn er maar enkele van. De zusters hebben ook namen in de lokale taal, maar die zijn niet uit te spreken laat staan te memoreren. 

Er wordt een kamer voor me ontruimd (wat er op neer komt dat stapels dozen en dossiermappen van de onderzoeksbank naar de vloer verhuizen) en ik kan starten. Een computer is er niet, maar ook in het ziekenhuis ben ik geen enkele werkende computer tegengekomen. dus dat verbaast me al niet meer. Ik zie een aantal patienten met problemen variërend van verhoogde bloeddruk tot stemmingsproblemen. Regelmatig moet ik de hulp inroepen van een zuster omdat de patiënt geen Engels spreek en alleen in de lokale variant van het Zulu kan spreken. Plotseling verschijnt nurse Pretty in de deuropening. Er is een spoedgeval, of ik snel kan komen kijken. 

Het blijkt te gaan om een jongeman die in een rolstoel wordt binnengebracht door een vrouw van wie ik vermoed dat zijn moeder is. Hij blijkt niet meer bij kennis en hangt half uit zijn stoel. De moeder kan niet aangeven wat er aan de hand is, maar al snel ontdekken we dat hij diabetes heeft, insuline gebruikt maar daar enkele dagen geleden mee is gestopt. Daarna werd hij alsmaar zieker, ging braken en raakte buiten bewustzijn. Ik denk aan een forse ontregeling van de suikers in het bloed, wat een levensbedreigende situatie kan geven en wil daarom als eerste het suikergehalte in zijn bloed meten. Het zoeken naar een glucosemeter kost wat tijd en die heb ik niet. Zuster Pretty zoekt mee, ze denkt niet dat er een meter is. Ondertussen brengen we een infuus in.  We hebben geluk: er wordt ergens een meter gevonden en we prikken wat bloed. Helaas blijkt de meter defect en kunnen we het bloed niet onderzoeken. Maar er is weinig twijfel over de diagnose en omdat die levensbedreigend is, gaan we hem in elk geval als zodanig behandelen. Hij zal insuline moeten hebben, en wel zo snel mogelijk. De jongen draait met zijn ogen en wordt onrustig. Ik krijg even contact als ik hem aanspreek en ik probeer hem gerust te stellen, vertel hem dat we hem gaan beter maken. Ik betwijfel of hij iets meekrijgt van wat ik zeg. Hij zal opgenomen moeten worden in het ziekenhuis, maar dat gaat allemaal niet snel hier, en ik wil het wel snel. Eerste prioriteit is nu de insuline. Ik geef aan dat ik een snelwerkende insuline wil hebben, maar die informatie wordt niet goed begrepen. Insuline, als het maar insuline is – ik begin mijn eisen al bij te stellen. Uiteindelijk komt Pretty met een ampul insuline met een onbekende naam. Aan de hand van de bijsluiter komt ik er achter dat het hier gaat om een combinatie van snel- en langzaam werkende insuline. Prima dan, hier doen we het mee. We spuiten een flinke dosis in zijn infuus. Maar daar moet ook kalium bij. Een derde zoektocht, na die naar de glucosemeter en de insuline, blijft vruchteloos. Er is geen ampul kalium voorradig. De ambulance is gebeld, en Pretty laat me opgetogen weten dat die nog heeft toegezegd om te komen ook. Dat blijkt geen vanzelfsprekendheid: vaak weigert de ambulance om te rijden. Wat ook nog blijkt voor te komen is dat het ziekenhuis de patiënt niet accepteert en dan rijdt de ambulance ook niet. Of het ziekenhuis zegt de patiënt te accepteren maar weigert de patiënt alsnog: alle variaties zijn denkbaar. Het blijft dus even afwachten, maar tot dusver lijkt het dus allemaal volgens plan te verlopen.

Ik roep de volgende patiënte op en breek mijn tong over haar naam. Een diepzwarte vrouw komt met me mee. Ze gaat schuin tegenover me zitten, omdat haar hoofd in een dwangstand staat als gevolg van forse littekens in haar hals die zich over haar borst en buik tot aan haar liezen blijken uit te strekken. Ze bevestigt dat het om brandwonden gaat, jaren geleden opgelopen toen een paraffinelamp haar hut in lichterlaaie zette. Het mag een wonder heten dat ze het overleefd heeft, maar de prijs is duidelijk hoog geweest.  Nog voor ik goed en wel aan haar verhaal toe kom, dient zich het volgende spoedgeval aan. Een meisje van 19 heeft koorts en hoofdpijn. In deze contreien is malaria dan diagnose nummer 1, maar zij vertoont toch tekenen van hersenvliesontsteking. We geven ook haar een infuus en trekken een groot aantal ampullen op. En terwijl ik die in haar infuusslang spuit realiseer ik me dat ik nu 2 patiënten heb voor een ambulance. Beiden zijn levensgevaarlijk ziek en moeten direct vervoerd worden. Moet ik nu gaan kiezen tussen de levens van deze twee jonge mensen? Ineens voel ik intenser dan ooit wat het werken in deze omstandigheden zo heftig maakt. Geen organisatie, geen middelen en je moet je patiënten misschien wel gewoon onder je handen laten doodgaan. Zo kan het dus zijn, zo is het in grote delen van de wereld. 

Het duurt nog ongeveer 3 kwartier voor de ambulance opdoemt. Zij hebben zowaar een glucosemeter en we controleren alsnog het bloedsuiker van de jongeman. Het is onmeetbaar hoog, de diagnose is hiermee wat mij betreft wel bevestigd, want verder komen we hier niet. Ik overleg met het personeel van de ambulance dat ik echt vind dat allebei de patienten mee moeten en inspecteer de auto. Er kan een patiënt in liggen en er is nog een bank. Daar moet de jongeman dan maar op liggen. De bijrijder van de ambulance moet hem daar dan maar even op zien te  houden en voorkomen dat hij omvalt door het gehobbel van stenen en gaten in de weg. Het lukt, en even later zijn beiden onderweg. Ik moet even bijkomen. Morgen in het ziekenhuis ga ik kijken hoe het met ze gaat. 

Blogdo©

Meld je aan om niets te missen

Mijn blogs verschijnen voorlopig nog op Linked in maar worden steeds sneller verwijderd. Wil je op de hoogte blijven als er nieuwe blogs verschijnen en ze hier teruglezen? Meld je dan aan en ik zorg dat je een bericht krijgt.