Skip to main content

Auteur: Jan Vingerhoets

Kruistocht van een bidsprinkhaan

Zuid-Afrika, de reisblogs – deel 20

Een van de merkwaardige gewoontes die de mens in de loop der geschiedenis ontwikkeld heeft, is die om aan bepaalde waarnemingen of verschijnselen een voorspellende, spirituele of symbolische betekenis toe te kennen. Hoewel ik mezelf weinig geneigd acht tot een dergelijke betekenisgeving, bekroop mij voorafgaand aan de laatste nacht in de wildernis toch even een dergelijk gevoel. Dat gevoel ontstond ter plaatse van mijn linker bil en verplaatste zich in een ongewenste richting

We hadden ons kamp opgemaakt in een natuurpark en ik had nog een laatste sanitaire stop gemaakt voordat we het dak op en de tent in zouden kruipen. Juist op het moment dat ik mijn kleding weer wilde fatsoeneren voelde ik iets steken dat zich vanaf mijn bil richting edele delen leek te verplaatsen.  Nu heb ik de gewoonte om daarmee enige zuinigheid te betrachten, want daarmee kun je van die onderdelen jarenlang plezier hebben, en omdat het voelde als een soort doorn of scherpe tak, voorwerpen die beide van nature niet in dit gebied voorkomen, besloot ik toch eens na te gaan wat hiervan de oorzaak was. Bij nadere inspectie bleek dat er een grote bidsprinkhaan in mijn onderbroek zat. Het betrof een exemplaar met op zichzelf fraaie parelmoerblauwe vleugels waardoorheen ik zelfs ook een goudgroene gloed meende te ontwaren en die op zichzelf  in het avondschijnsel van de volle maan uitstekend tot hun recht kwamen, ware het niet dat appreciatie voor deze kleurenpracht op dat moment niet het eerste was wat in mij opkwam. Hoe dan ook, ik heb het nooit zo op bidsprinkhanen in mijn ondergoed, zelfs niet als ze fraaigevleugeld zijn, dus heb ik het diertje vriendelijk doch beslist geholpen om het onderpand te verlaten. 

Eenmaal hoog in mijn tent bekroop me het gevoel dat deze visitatie mogelijk een diepere betekenis had. Had de Bijbel ook niet een zwerm sprinkhanen als een der zeven plagen ingezet om een dringende boodschap over te brengen? Toegegeven, zelf ben ik niet zo heel bijbelvast en behoor ik in dit opzicht veeleer tot de (zeer) rekkelijken, maar dit was wel ook nog eens een bidsprinkhaan! Plots bekroop me een visioen:  dit kon haast niet anders dan een teken zijn, een aartsengel in vermomming, een omen met de boodschap dat het einde van het blogbare deel van onze reis aanstaande was. 

Welnu, wellicht had de sprinkhaan ook wel gewoon gelijk. Het was immers wel welletjes geweest.  Wekenlang hadden we in een uitgestrekt natuurpark gewoond, ons hoedend voor schorpioenen, giftige pofadders en andere serpentuur of moesten we nu en dan binnenblijven voor de leeuwen en hyena’s. We hebben genoten van de prachtige lodge, hebben fantastische mensen leren kennen. Ik heb ervaren hoe het is en wat het met me doet om te werken in een van de meest onderkomen ziekenhuizen van Zuid-Afrika, in perifere kliniekjes en in de riolen van de armste provincies, heb de monarchie van Swaziland doorvorst, gebeden doorgenomen met de hoeren in de townships, ben met Saskia op fototocht geweest in de shacks van Mpumalanga. Meer dan genoeg om over te schrijven. De gameparken en het woeste avontuur liggen nu achter ons. Het is game over en we gaan een heel andere wereld in, naar het kosmopolitische Cape Town. En dat is, quod est explorandum, een stuk minder blogbaar.

Het contrast, handelsmerk van Zuid-Afrika, blijkt al snel na aankomst ook hier enorm: onze vrienden in Cape Town bewonen een oogverblindend mooie villa op een berg met vanaf  de veranda (uiteraard met zwembad) en wondermooi uitzicht over de op een rotsworp afstand gelegen oceaan. Vanuit je slaapkamer zie je met wat geluk de walvissen voorbij zwemmen. Het is een totaal andere werkelijkheid dan die waar we vandaan kwamen maar, toegegeven, voor even is het geen onaangename. 

Op onze eerste ochtend wandelen we in alle vroegte langs het rotsige strand, waar de nog wat slaperige zon moeite doet om over de rand van de einder te klauteren en maangedreven golven ondanks het vroege uur onvermoeibaar bezig zijn met hun eeuwigdurende ritmische pogingen om de granieten reuzen te trotseren. 

MIsschien is Kaapstad toch wel blogbaar, schiet het door me heen. Misschien is het leven wel blogbaar en is de enige uitdaging waarvoor je gesteld wordt de opdracht om goed te observeren en je vooral  te blijven verwonderen. 

Op het strand zien we een fotograaf, omringd door kisten vol geavanceerde fotoapparatuur Een laptop, behangen met een zwart doek tegen opwaaiend stof, staat op een statief. We zijn getuige van het maken van een reclamereportage voor wat kennelijk een merk ondergoed is en waarbij niets  aan het toeval wordt overgelaten. Een stuk of zeven jonge mannen, niet toevallig zwart en wit, zien er met hun gespierde vetvrije lijven uit als halfgoden, allen gekleed in eenzelfde onderbroek. Een hippe assistent dartelt om hen heen met een enorm reflectiescherm. De jongens rennen en springen terwijl de fotograaf hen letterlijk achter de broek zit en onophoudelijk plaatjes schiet die straks wereldwijd mensen moeten verleiden om het juiste merk ondergoed aan te schaffen, dat geluk en voorspoed belooft. We denken terug aan onze eigen fotosessies vol improvisaties en beseffen hoezeer alles, echt alles, hier contrasteert. Via het huppelende reflectiescherm werpt de zon ons in een flits een veelbetekenende knipoog toe. Het wordt heet onder onze voeten. 

Ik moet terug naar de schrijftafel. Het leven is blogbaar. De kruistocht van de bidsprinkhaan ten spijt. 

Blogdo©

De koning van Swaziland

Zuid-Afrika, de reisblogs – deel 18

Helemaal ingesloten tussen Zuid-Afrika en Mozambique ligt het pietepeuterige landje Swaziland. Er gaat een echte weg naar toe. Nou ja, eigenlijk is het de weg naar Mozambique, maar hij gaat toch echt ook naar dat kleine mini-landje, en dat is best knap.  Persoonlijk heb ik wel een zwak voor die kleintjes. Ze kunnen eigenlijk helemaal niet mee met de grote jongens, maar die knijpen een oogje dicht want ach, ze kunnen daar toch eigenlijk ook geen kwaad, dus laat ze maar een beetje zelf kliederen. Zo’n landje is Swaziland. Ze hebben daar een heuse eigen koning, organiseren een paar keer per jaar een feestje waarbij ze zich met zijn allen, de vorst incluis, klem drinken aan veel te lang doorgefermenteerd marulasap en daarna hoor je ze niet meer en heb je totaal geen last meer van ze. 

We passeren de grens, waar 2 ambtenaren tegelijk achter hetzelfde loket zitten. Omdat de enige handeling bestaat uit het zetten van een enkel stempel, blijft de functie van de andere beambte wat onduidelijk. Hij is waarschijnlijk reserve voor als die eerste zijn pols verstuikt. Of misschien is het omgekeerd, en zien we momenteel de Eerste Reservestempelaar aan het werk, terwijl de Hoofdstempelaar revalideert van zijn stempel-arm en her en der mondeling wat bijstuurt. We betalen aan een tweede loket een paar rand  entree, wat ze daar heel stoer ‘belasting’ noemen. Je moet jezelf natuurlijk wel serieus blijven nemen, want anders ben je weg. 

En hop! daar gaan we dan, we betreden het kleinste koninkrijkje van Afrika. We rijden over een weg waar je tol moet betalen bij zo´n loket dat net te hoog zit, en waar je aan de bestuurderskant rakelings langs moet rijden om te voorkomen dat je arm bij het betalen uit de kom raakt. Ik ga dus zoveel mogelijk links rijden, om er vervolgens achter te komen dat in dit links rijdende land natuurlijk aan het rechter loket afgerekend dient te worden. Dat vergt enig gemanoeuvreer met de veel te grote terreinwagen, die prima geschikt is om door het rulle woestijnzand, door vervaarlijke junglepaden of bergachtige rotswegen te crossen, maar het minder goed doet als je op de smalle tolstraatjes van het ene naar het andere loket moet pielen met een slagboom voor je en enkele auto´s achter je. Uiteindelijk lukt het en sta ik ongeveer tegen het rechter loket aan, want ik ben zuinig op mijn arm, en juist  als ik het raampje wil opendraaien breekt de draaihendel af en zit ik daar verbouwereerd met de losse hendel in mijn hand. En terwijl wij krom liggen van het lachen om zoveel gestuntel blijkt de bediende achter het loket de hilariek van de situatie niet helemaal in te zien en blijft hij onverstoorbaar strak voor zich uitkijken . Logisch: wie zijn land vertegenwoordigt bij het enige tolraampje dat het rijk is, heeft een belangrijke taak te vervullen en kan dan natuurlijk niet om alles gaan zitten schateren. Het autoraampje stond gelukkig enkele centimeters open op het moment dat der hendel het begaf en dat is ruim genoeg voor een biljet van 50 rand, want zo dik zijn die niet, dus in feite is er helemaal geen probleem en even later tuffen we, buikpijn van het lachen en de arm gewoon nog in de kom, vrolijk het koddige landje in. 

Als je de eerste kilometers rijdt, temidden van rustieke velden, weidse graslanden en suikerrietplantages, in een liefdevol beschermende omarming omringd door de bergen van de uitgestrekte natuurgebieden, voelen we ons bezoekers van een vredig diorama. Na een tijdje bereiken we een groot wildpark. Enkele kilometers het natuurgebied in kan er gekampeerd, worden, maar er blijkt geen enkele andere gast in het honderden vierkante kilometers grote gebied te verblijven, dus onze privacy is wel gegarandeerd. We moeten kennelijk wel uitkijken voor een keur aan vervaarlijke slangen. Verder loopt door het gebied een rivier waarin slakken wonen die een parasiet verspreiden en bovendien zitten er krokodillen in, die weliswaar  geen ziekten verspreiden, maar anderzijds weer andere onhebbelijkheden vertonen, dus wie een verfrissende duik wil nemen, doet er goed aan om vooraf alle voor- en nadelen tegen elkaar af te wegen. In ons geval valt die afweging uit in het nadeel van de rivier, maar wij vinden op een klein uurtje rijden zowaar een lodge met een eigen pool waar we even een duik kunnen nemen. Aldaar raken we aan de praat met een stel Swazilandse gezusters die ons desgevraagd inwijden in de geheimen en eigenaardigheden van dit vorstendommetje en in de Swazideologie. 

 Zo blijkt de koning hier wel een vrij centrale figuur binnen de regering te zijn. Nou ja, er is wel een parlement, en dat maakt zo nu en dan wel eens een wetje  en zo, maar erg zinvol is dat eigenlijk niet, want als zo’n wetsdocument de koning niet bevalt dan verscheurt hij het of vouwt er vliegtuigjes van, maar in elk geval gaat het dan niet door. 

De koning is verder wel een vlotte peer, zo begrijpen wij. Zo houdt hij erg van auto’s, en dan bij voorkeur niet van het model Fiat Panda. Nee, hij is een echte liefhebber. Zeg maar gerust: een verzamelaar. Zo bevat zijn collectie 72 Rolls Royces. En daarmee boert hij toch een stuk beter dan het merendeel van zijn onderdanen, waarvan tweederde onder de armoedegrens leeft en zich dus niet eens één enkele Rolls kan permitteren. Maar goed, zo is het nu eenmaal, leggen de gezusters ons geduldig uit, en daar hebben wij natuurlijk niet van terug. 

Overigens heeft de koning  het ook niet altijd even gemakkelijk. Zo dient hij zich te houden aan de wet, die onder andere  bepaalt dat de stakker elk jaar tijdens een feestelijke bijeenkomst een nieuwe bruid moet uitkiezen. Hij heeft er inmiddels bijna net zoveel als auto’s, dus die man heeft het echt niet gemakkelijk. 

Toch vragen we ons af of de bevolking zich af en toe niet eens achter de oren krabt, want een koning met 72 Rollsen met een bevolking die amper te eten heeft, dat zou best eens wat vragen kunnen oproepen. Het antwoord van de zusjes is helder en duidelijk. Omdat de koning zoveel vrouwen heeft en die vrouwen -tja, die dingen gebeuren nou eenmaal- aardig wat kinderen krijgen, is eigenlijk iedereen in Swaziland wel ergens een beetje familie van elkaar. En van de koning. En ja, je familie, daar kom je nou eenmaal niet tegen in opstand. 

Zo is en blijft Swaziland een klein, schijnbaar vredig vorstendommetje waar de koning elke ochtend weer in zijn ogen wrijft en kijkt naast welke van zijn tientallen vrouwen hij nu weer wakker geworden is, om zich vervolgens af te vragen welke Rolls hij vanochtend eens uit de koninklijke stalling zal laten voorrijden. En de bevolking, zijn familie? Die ploetert voort, blijft ja en amen knikken en komt niet in opstand. Aldus lijkt alles rustig, zodat ik concludeer dat hier eigenlijk beter kunnen spreken van Quasiland. 

Natuurlijk moeten ze het zelf regelen, maar mocht ik de koning dezer dagen tegenkomen, wat gezien de grootte van het land heel goed mogelijk is, dan zal ik hem, onder het genot van een glaasje geestverruimende Swazische marula, toch wel een heel Hollands advies geven:  Doe effe normaal joh. Ga toch fietsen. . 

Blogdo©

Zuster Ximi

Zuid-Afrika, de reisblogs – deel 3

Jenn, mijn collega uit Australië (de Zuidafrikanen spreken onze namen identiek uit, hoewel ik hen uitgebreid gedemonstreerd heb dat het zeer wel mogelijk is om de letter  J uit te spreken zonder een ‘D’ ervoor, maar ik geef het snel op, want eerlijk is eerlijk: er zijn hier grotere problemen om te tackelen) introduceert me op de afdeling chronische ziektes, vergelijkbaar met wat bij ons een interne polikliniek  is. We lopen door het doolhof van gebouwen naar een oranjebruine laagbouw gelegen aan een belommerd grasveld. Op het veld zitten drommen mensen waaronder veel moeders met peuters en kleuters, prachtige diepbruine schepseltjes waarvan ik me niet kan voorstellen dat die enig mens onberoerd laten.  Tientallen zwart-witte kraaloogjes priemen van alle kanten in mijn richting als ik naar de ingang loop. Die kindjes zijn echt onweerstaanbaar. Terwijl ik een kind over de stugge kroeskrulletjes aai dringt het tot me door dat dit kind alleen al door hier geboren te worden en op te groeien al een enorme, bijna niet meer in te halen achterstand heeft. Wat staat deze kindjes te wachten, wat heeft de toekomst voor deze kinderen in petto? Statistisch gezien wordt het HIV, malaria, mishandeling, armoede of een combinatie daarvan. Als iets je motiveert om het tij te keren zijn het wel deze kleine mensjes.  

Ik loop naar de ingang die haast aan het oog onttrokken wordt door een lange rij mensen die daar staan te wachten op hun registratie. We banen ons een weg naar de plaats van handeling: een spreekkamer van 2×3 meter die we delen met zuster Ximi, die door het nagenoeg voortdurend ontbreken van een dokter op die 6 vierkante meters inmiddels haar eigen koninkrijkje heeft gevestigd, weshalve zij er met verve haar eigen scepter is gaan zwaaien. Desondanks krijg ik zonder veel plichtplegingen toegang tot het grondgebied van deze in alle opzichten stevige vorstin  en kan ik er patiënten zien. 

De spreekkamer bestaat uit twee kleine tafeltjes en wat stoelen. Langs de wanden doen  een lange plank en een soort oude boekenkast dienst als apotheek. Daar op, in en onder staan dozen naast en op elkaar, met daarin medicijnverpakkingen, van pillen tegen hoge bloeddruk tot diabetes medicatie en van anti-epilepsiemedicijnen tot rubrub, een soort lokale variant van midalgan die naar ik alras  ontdek, dermate lustig wordt rondgestrooid dat ik het gevoel krijg dat die kleine potjes als een soort bonus aan iedere patiënt dienen te worden meegegeven. Ik snap het wel. Als je zo weinig te bieden hebt, kan zo’n klein potje met crème, dat zich inmiddels een status van magisch panacee heeft verworven, in elk geval troostrijk zijn voor de patiënt. Maar nadat ik mijn eerste 10 rubrubjes heb uitgedeeld , merk dat je ook het placebo-effect op de arts niet mag onderschatten. Je wilt iets doen, liefst iets waarmee de patiënt tevreden is, en beseft dat dat niet kan. Wat is dan mooier dan een potje rubrub voor iedereen? Winwin, zou ik zeggen. Ik wordt al wat pragmatischer. 

Het spreekuur doen we in nauwe samenwerking, zo  blijkt de ongeschreven regel. De nurse houdt met een half oog in de gaten wat ik allemaal doe. Logisch, want je kunt natuurlijk niet ineens je hele regentuur te grabbel gooien voor de eerste de beste blanke dokter.  Prima, ik ben hier te gast en wil me natuurlijk best een beetje aanpassen aan aan de lokale mores. Tot op zekere hoogte dan.

Als ik een patiënt op zijn verzoek  een doosje paracetamol wil geven, wordt ik met een luid commando (Hleee-lelele!) terecht gewezen. Ik begrijp dat dit een krachtige Tsanango-uitdrukking is voor iets in de trant van “ben je nou helemaal besodemieterd! ”. Daar vlieg ik kennelijk compleet uit de bocht. Paracetamol willen ze allemaal wel hebben, legt Ximi uit. Maar dat is kostbaar, en mag alleen gegeven worden als patienten echt veel pijn hebben. Ik kijk de man aan. De diepe groeven in zijn verweerde gezicht plooien zich als vanzelf in de stand van teleurstelling. De Nurse (het moge helder zijn dat vanaf dit moment een hoofdletter meer passend is) legt hem in rap Tsanango uit dat we er echt niet aan kunnen beginnen om zomaar paracetamol te verstrekken. De man mompelt nog iets van zwaar werken en pijnen maar de Nurse is onvermurwbaar. In mijn hoofd zie ik beelden van in de zon glimmende zweetsijpelende zwarte lijven. Ze hebben geen gemakkelijk leven, die mannen. Terwijl Nurse het dispuut beslecht loop ik naar de belendende kamer, laat een doosje paracetamol in mijn zak glijden en als de man de kamer verlaat stop ik het hem snel toe. Ik word niet alleen pragmatischer, maar ook subversiever. 

Blogdo©

Consult in Zulu, handleiding voor dummies: eerste deel

Zuid-Afrika, de reisblogs – deel 8

Het OPD of Open Patiënt Department is een soort inloopspreekuur waar iedere ochtend tientallen mensen op af komen. Ze registreren zich en  halen hun dossier op – voor zover dat er is. Doorgaans heeft dat dossier overigens bar weinig om het lijf: vaak is het niet meer dan een blanco A4-tje met daarop een naam in onleesbare letters. Over de medische voorgeschiedenis weet je meestal niets, behalve als ze HIV of TB hebben, want dat is altijd de allereerste vraag. Als je geluk hebt staat de medicatie vermeld en als er nog wat extra gegevens zijn ben je helemaal spekkoper. Meestal echter moet je het met minder doen.

Het begint niet onaardig: van iedereen die zich registreert en zijn dossier heeft opgehaald  worden de zogenaamde “vitals” geregistreerd, dwz de bloeddruk, temperatuur, pols en bloedsuiker. Eens de patiënt met het dossier heeft plaatsgenomen in deze tb-corridor begint de ellende en ontpopt de gang van zaken zich vooral als een schoolvoorbeeld van inefficiëntie. De patienten gaan in een lange gang zitten die binnen een mum van tijd aan twee kanten helemaal uitpuilt van de wachtenden. Langs die gang zijn er links en rechts allerlei deuren naar de spreekkamers. De muren daarvan zijn 2 meter hoog, maar het gebouw zelf meet minstens 4 meter, dus de bovenkant is open. Er is geen geluidsisolatie, wat men wegens het altijd drukke gepraat vermoedelijk als een overbodige kostenpost heeft gekwalificeerd. Ook staan de deuren van de spreekkamer doorgaans open, voor frisse lucht met met het oog op TBC. Overigens lijkt dat laatste een vrij zinloze maatregel als je bedenkt dat deze mensen soms uren letterlijk tegen elkaar aan opeengepakt zitten in een bedompte gang. Wie daar een paar uur gezeten heeft mag er, zeker met een door HIV gemankeerd afweersysteem, van uit gaan dat hij na afloop alsnog een pakketje tuberkelbacillen mee naar huis neemt. 

Ik roep mijn eerste patiënt van de ochtend binnen. De namen in het Zulu, Tshanga en Sotho zijn niet uit te spreken en dat ondervind ik dan ook met enige regelmaat. Aanvankelijk had ik dat niet in de gaten. Op de naam die ik roep wordt niet gereageerd. ‘Die is dan zeker niet komen opdagen’ concludeer ik in mijn aanvankelijke naïviteit. Maar nadat ik 3 patienten heb opgeroepen en er ook drie keer niemand reageerde begon ik toch te vermoeden dat er iets niet in de haak was. De wachtenden hebben dat inmiddels ook door, of zijn dit gewend, dat zou ook heel goed kunnen, want plotseling schieten de schaarse patiënten die van mijn gestuntel kennelijk toch nog enige chocola hebben kunnen maken, mij te hulp en alras beginnen enkele mensen de namen mee te roepen. Eerst een, dan twee en vervolgens roepen 5, 6 mensen dezelfde naam. Ik meen er zelfs even een ritmische klank in te herkennen. Even komt het in me op dat er als vanzelf  een soort gospel-achtige samenzang gaat ontstaan en in mijn fantasie zie ik even later de patienten op het ritme van de welluidende namen spontaan uitbarsten in een onbedwingbaar heupwiegen en dansen, zie ik hoe de somber zwijgende groep zieken en kreupelen geleidelijk overgaat in een tomeloos deinende zingende massa die met opzwepend Zulu-gezang de zwoele lucht vult; het gezang en geheupwieg zou zo aanstekelijk en enthousiasmerend zijn dat het personeel op de belendende Emergency afdeling zich in het gedruis zou mengen, wild zwaaiend met infuuszakken aan een slang als waren het guirlandes bij een Zuidamerikaans carnaval, en verder zou het gaan, verder, steeds verder, over naar de gangen van de verloskunde waar moeders met zwangere buiken biltrillende dansen opvoeren, naar de operatiekamer, de nurses die zwaaiend met hun steriele mutsjes de zaal uit swingen, in hun vuur alle wachtenden buiten opzwepend totdat uiteindelijk iedereen meedoet en heel Tintswalo is verworden tot een zinderende, deinende, kolkende massa van vrolijkheid. 

Persoonlijk ben ik er van overtuigd dat daar geen tuberkelbacterie tegen opgewassen zou zijn, want dat zijn volgens mij niet van die feestneuzen en ik denk dat die gemene rotbacillen massaal door de open ramen en deuren het hazenpad zouden kiezen. Het zou ongetwijfeld een uiterst heilzame uitwerking hebben op vele van de andere kwalen en euvelen die de aanwezigen plagen en vermoedelijk zouden de resultaten in veel gevallen bovendien wel eens een stuk beter kunnen zijn dan die van een bezoek aan dit ziekenhuis. Maar juist voordat het zover komt, juist voordat de eerste danspas gezet wordt, staat de gelukkige op en volgt mij naar de spreekkamer. Jammer.

Blogdo©

Grandpa’s garden

Zuid-Afrika, de reisblogs – deel 19

Via een collega uit Mpumalanga kregen we wat aanbevelingen voor ons verblijf in Swaziland. Onze omzwervingen leidden naar een enorme Swazilandse farm met de oppervlakte van een flink dorp. Ergens aan de rand van het immense gebied zetten we onze datktent op.

We besloten de eerste ochtend te beginnen met een verkenning van het gebied, en stuitten al snel op een provisorisch op een paaltje getimmerd, knoestig en verweerd houten bordje dat ons de richting aangaf met het nieuwsgierigmakende handbeschilderde opschrift ´Grandpa´s Garden´. Het is doorgaans lastig om een dergelijke bewegwijzering te weerstaan omdat zij de onverholen suggestie in zich draagt dat zij ons terug zal brengen naar een verleden waarin alles nog klopte, vredig en mooi was. Nieuwsgierig naar wat voor tuintje Grandpa had aangelegd, volgden wij dan ook de richting die het bordje ons aanwees.

De aanwijzingen leidden ons over een smal, met sappig groen gras bedekt pad, omzoomd door uitbundig groeiende struiken en bomen. Het pad was vrij aardig onderhouden -vermoedelijk was Grandpa in zijn nadagen niet meer zo vlot ter been- waardoor het een intrigerend contrast vormde met de omringende hoge en dichte begroeiing, een soort klein regenwoud dat ons steeds meer omarmde en omhelsde, alsof de aarde zelf ons wenkend uitnodigde en opnam in de warme zachtheid van haar groenfluwelen armen. Overal om ons heen verrezen majestueuze bomen. De ruimtes daartussen waren volledig opgevuld met fijnbebladerde takken van klimmend, klauterend en kronkelend struweel dat zich, nadat het eenmaal haar weg omhoog gevonden had, weer neerwaarts liet hangen, alsof het tot de ontdekking was gekomen dat er eigenlijk niets boven beneden ging. Weer andere bosbegroeiers lieten hun meterslange luchtwortels melancholisch neerwaarts hangen, lange slierten samengeklitte haren van een nonchalante hippie. Enorme palmbomen torenden boven de andere bomen uit en de immense afgestorven bladeren die zij hadden laten vallen lagen over de takken van andere bomen als grote sierlijk gedrapeerde tapijten, geduldig drogend in de ochtendzon. Zelfs vergankelijkheid was hier nog mooi en sierlijk. 

We liepen verder op zoek naar grootvaders tuintje. Na enkele kilometers waarin we ons verbaasden en verwonderden over deze prachtige idylle, verborgen in de bossen achter de farm, schijnbaar onbetreden en onaangeroerd, vroegen we ons af waarom de tuin zo ver weg lag. Moest Grandpa elke keer als hij snijboontjes, een pieper of bietje wilde oogsten deze tocht afleggen? Was de tuin misschien met opzet zo ver weg aangelegd opdat opa zijn dagelijkse rondje kon maken? Of wilde men van grootvader af zijn en stuurde men hem er nu en dan op uit, in de trant van : “pa, ga jij maar eens een kropje sla halen”, waarop men weer voor een paar uur van de oude man verlost was?

We passeerden een waterpoel. Hoog opschietend riet had de plas nagenoeg geheel in bezit genomen. Wevervogeltjes vlogen af en aan naar hun nestjes, prachtige ronde bolletjes van kleine takjes, met uiterste zorg voorzichtig gevlochten tussen de fragiele toppen van het riet. Af en aan vlogen zij, heen en weer fladderend, druk bezig om hun onderkomens voor te bereiden voor de leg in deze perfect gevormde stulpjes, bijeengehouden door vier, vijf slanke rieten stengels welke, de toppen welwillend naar elkaar toe neigend als in een permanente eerbiedige buiging voor zoveel bouwkundig vernuft, de fundamenten vormden van woninkjes op flinterdunne palen.                                                          En verder gingen we, speurend verder, naar de steeds mysterieuzer tuin. Plots stonden we stil, we keken naar het overige riet, dat duizenden parallele verticale lijnen vormde; een enorme goudbesnaarde harp, oranjegeel wiegend in de ochtendzon. We hoefden niets te zeggen, want de menselijke stem heeft een wonderlijke maar nuttige eigenschap: ze herkent belangrijke momenten, als woorden de boodschap tekort zouden doen, als ze even niet voorradig of eenvoudig ontoereikend zijn. Dan, op die bijzondere momenten, draagt ze haar taak tijdelijk over aan de rest van het lichaam, nemen gebaren haar taak als vanzelf over, de woorden vormend die de stem niet had. Dit was zo’n moment. Als jongverliefden hielden wij elkaars hand vast en elkaars adem in om maar niets te verstoren terwijl we zagen hoe de hoog en laag in het riet hangende ronde nestjes de noten vormden van de melodie die door de zachte bries doorheen de rietsnaren werd gefluisterd. 

De boodschap van Grandpa was voelbaar, want soms hebben woorden geen geluid nodig. Hier liepen we samen, al die tijd zoekend midden in de tuin, terwijl de boomkruinen hun lange haren op het ritme wiegden en we luisterden naar de veelbetekenende tekst van het rietsnaren lied. Een wevertje wiekte voorbij. Heel even zag ik zijn knipoog. 

Blogdo©

Meld je aan om niets te missen

Mijn blogs verschijnen voorlopig nog op Linked in maar worden steeds sneller verwijderd. Wil je op de hoogte blijven als er nieuwe blogs verschijnen en ze hier teruglezen? Meld je dan aan en ik zorg dat je een bericht krijgt.