Skip to main content

Auteur: Jan Vingerhoets

Symphonia Ornithologica – de ouverture

Zuid-Afrika, de reisblogs deel 10

Temidden van alle narigheid moeten we niet uit het oog verliezen dat hier ook heel mooie dingen gebeuren, want dit is een prachtig land.

Voor het weekend arriveren we op een zeer rustig gelegen kampeerterrein in het Krugerpark met stromend water als enige voorziening. De tent op het dak van de auto is juist voor het donker opgezet als we nog even van de avondstilte genieten. Een grote uil scheert ter nadere kennismaking rakelings over onze hoofden. Nachtvlinders met lichtgevende knopjes op het hoofd cirkelen om ons heen en in de gitzwarte nacht reflecteren niet ver van ons vandaan twee katachtige ogen in het licht van onze voorhoofdslampen. Ik ben verbouwereerd dat zo’n roofdier je totaal ongemerkt op een paar meter afstand kan naderen. Maar we maken ons geen zorgen, want die beesten houden niet van felle voorhoofdslampen. Bovendien heeft de campsite een omheining, een voorziening waarin ik me geheel kan vinden gezien het feit dat ik, buiten dan die voorhoofdslamp, bij een conflict met een doorgewinterd roofdier verder weinig in de pap te brokkelen heb. Vertrouwend op die omheining nemen we daarom ontspannen de nacht in ons op.

Na een glas wijn in het donker klimmen we het dak van de auto op en kruipen we in de tent: morgen gaan we vroeg op pad. Het is windstil. De nacht, bang als zij is om het goudstof van het hemeldak te blazen, houdt urenlang geruisloos haar adem in. 

Enkele uren later gebeurt het. Als bij een mooie vrouw die zich geleidelijk van haar sluier ontdoet en haar schoonheid stukje bij beetje prijsgeeft wordt, aanvankelijk langzaam en weifelend, het voorhang voor het avondlijk podium weggeschoven en de dageraad begroet door het pianissimo van een onzichtbaar ensemble. 

Het is nog donker als de eerste klanken traag door de klamboe dwarrelen en voorzichtig  langs het oor fluisteren. Vanuit een onbestemde richting klinkt een zachte roep. Ik herken natuurlijk onmiddellijk de Afrikaanse zachtegaal die als vertolkster van de eerste tonen wil voorkomen dat haar publiek al te ruw gewekt wordt. Kort daarna kan de 2e stem zich niet langer beheersen en voegt haar eigen galm en ritme toe. Even lijkt het of er een pauze wordt ingelast, maar alras blijkt dat maar schijn. Integendeel: het vormt juist de opmaat voor de inzet van een derde partij en ook de vierde laat niet lang op zich wachten. Crescendo, crescendo, crescendissimo! Het enthousiasme groeit, de lucht vult zich met getjirp, gezaag, gekir en geklop, met onbekende exotische noten en tonen. 

De liefhebber herkent feilloos de klanken van de groengrijze gruttelaar, de tierelier, de Afrikaanse roodkraagboomzanger en de blauwgevlerkte vlierfluiter die allen bijdragen met hun eigen partituur. Twee spechten hakketakken ratelend over de juiste toonhoogte. Ook de klarinetvogel, de gestreepte dwarsfluiter en de groengejaste bospieper mengen zich vol enthousiasme in het gekrakeel. 

Flitterende krassende geluiden vermengen zich met tikkende, klikkende en tokkende tonen tot nieuwe nooit gehoorde klanken en het hele bos wordt aangestoken door de dagelijkse première van het ochtendorkest. 

Pas daarna verschijnt de dageraad ten tonele, eerst nog wat weifelend en schoorvoetend, maar al snel wordt zij zelfverzekerder en indringender. Tot slot, terwijl zij het laatste stukje van de sluier optilt, schrijdt de ochtend plechtig de kwijnende nacht binnen, gedragen op het ritme van een meerstemmig welkom. 

En zo ontwaken wij, met een glimlach van verwondering. Hoe mooi immers klinkt de ouverture van een nieuwe dag in Afrika. 

Blogdo©

Van het oog en de naald

Zuid-Afrika, de reisblogs – deel 11

Juist als ik in de auto zit op weg naar de kliniek, komt er een bericht binnen met een foto. Er zijn leeuwen gesignaleerd bij onze huisjes, dus het advies is om even binnen te blijven. Saskia is nog thuis, dus het lijkt inderdaad beter dat ze vandaag niet gaat joggen.  Het was een originele smoes geweest om wat later op het werk te verschijnen, maar goed, ik ben nu onderweg en voor de anderen geldt dus dat ze voorlopig even binnen moeten verpozen. Ik ben kennelijk net door het oog van de naald geglipt. Helaas zal dat vandaag niet zo blijven. 

De wachtkamer zit vol, het gonst er en het is onrustig. Na een drukke ochtend wilde ik even een boterhammetje eten maar als ik me tussen de wachtenden naar de gang wil wurmen word ik aangeklampt door een man: ‘dokter, ik wacht al de hele ochtend. Kunt u me helpen?’ Het gebeurt vaak, mensen wachten uren omdat het allemaal niet opschiet en omdat je voor alles, voor elke handeling, het halve ziekenhuis moet afstruinen voor de benodigdheden voor lab onderzoek, een röntgenfoto, een formulier of een injectienaald. Het is ontzettend ondoelmatig en duurt eindeloos. Patienten moeten een dag uittrekken voor een bezoek aan de arts en lopen daarbij ook nog het risico dat ze met een kluitje in het riet gestuurd worden en enkele dagen later terug moeten komen, wat opnieuw een dag kost. 

Zo’n wanhopig vragende man, smoezelig gekleed in versleten shirt en gescheurde broek, schoenen zonder veters: die kan ik niet weerstaan. Die lunch kan nog wel even wachten. Ik neem hem mee de spreekkamer in, die ik vanochtend gebroederlijk deel met een Zuidafrikaanse collega. Ik heb de stoel, zij de onderzoeksbank. Je moet per slot ook niet alles voor jezelf willen hebben. 

De man heeft al meer dan een week buikpijn, heeft koorts en is flink vermagerd. Hij is hier vorige week ook geweest, maar met de pijnstilling die hij kreeg is hij niet opgeknapt. Dit is zijn 2e poging om hulp te krijgen en hij zit hier al weer uren. Het verhaal voelt niet helemaal goed. De behandelingen die hier door het lokale personeel  gegeven worden doen de wenkbrauwen regelmatig fronsen en nu deze patiënt eenmaal ‘van mij’ is voel ik me ook verantwoordelijk om hem goede zorg te geven voorzover dat hier kan, want daarvoor ben ik hier. 

Het dossier bevat een deels leesbare aantekening van vorige week waaruit ik opmaak dat hij toen inderdaad vergelijkbare klachten had. Het lijkt me geen griepje. Ik stel wat vragen om een globaal beeld te krijgen en ben vooral gespitst op malaria, tbc, cryptokokken en meer van dat soort ellendige kwellingen en kwalen . Euvelen die ik thuis niet dagelijks op mijn bordje krijg, maar die ik hier overal zie opdoemen. Als beginneling in de tropische ziekten ontwikkel je dan een soort paranoia voor alles wat je eigenlijk niet goed kent, zoals knokkeltjeskoorts, tuberculose in alle denkbare hoeken en gaten van het lichaam of  rickettsia exotica. Een paranoia overigens die ook wel haar nut heeft, want die je beschermt tegen al te blunderige uitglijers. Het lichamelijk onderzoek stelt me niet gerust en ik besluit dat ik wat onderzoek bij de man wil doen. Daar gaan we. Snel loop ik de kamer uit en zoek ik alle spullen bij elkaar. Ik passeer de Emergency Department waar een verwarde zwarte vrouw op een brancard wilde, maaiende bewegingen naar me maakt als ik haar passeer. Net op tijd herinner ik me een les uit mijn jeugd toen ik, geheel tegen beter weten in, wat karatelessen volgde. Veel hadden mijn tegenstanders niet van me te duchten, maar ik was best goed in verdedigende technieken zoals het fluks ontwijken van klappen en ook de kunst van het hard weglopen beheerste ik tot in de puntjes. In dit geval kwam een en ander dan toch weer van pas, kon ik op tijd wegduiken en zo een klap tegen mijn hoofd vermijden.

Als ik mijn boodschappenlijstje afgewerkt heb, wat ditmaal wat vlotter gaat omdat ik in de loop van de ochtend al wat bijeengesprokkeld had, keer ik terug naar mijn patiënt. De nurse komt nog een aantal dossiers brengen en voert de druk nog wat op. Op de achtergrond klinkt het gebruikelijke geschreeuw maar daar let je hier niet op. 

Ik leeg de bloederige inhoud van de spuit in de verschillende buisjes. Wacht, ik moet ook nog een vingerprik afnemen voor een snelle malariatest. Eerst de naald van de eerste prik in veiligheid brengen. Ik zoek vergeefs naar een container voor gebruikte naalden. Die staat uiteraard ergens anders. Juist als ik naar buiten wil lopen om de naald weg te gooien wordt de man niet lekker en valt. Ik vang hem op en kan gelukkig net voorkomen dat hij hard de grond raakt. En dan, als ik de man op de bank leg, gebeurt datgene waar ik steeds zo alert op probeerde te zijn en wat ik steeds probeerde te voorkomen. Ik voel een scherpe steek in mijn vinger en zie  hoe zich een kleine bloedvlek onder mijn handschoen vormt. Terwijl ik de man opving heeft de zojuist gebruikte naald in mijn vinger geprikt. De drie letters schieten door me heen: HIV.

Ik heb geen tijd te verliezen. 

Blogdo©

Op de afdeling

Zuid-Afrika, de reisblogs – deel 5

Het is even zoeken. Feit is dat mijn gevoel voor richting niet optimaal is. Of nauwkeuriger gezegd: ik heb helemaal geen gevoel voor richting. Daar kunnen we moeilijk over doen, maar het is zo. Lastig is het ook, vooral temidden in wat ik vooralsnog ervaar als een labyrinth: de wirwar van gebouwtjes die samen het Tintswalo ziekenhuis in Limpopo vormen. Dus hoewel de afdeling interne geneeskunde vermoedelijk heel dichtbij ligt, moet ik er toch geruime tijd flink de pas in zetten voordat ik, ongetwijfeld met een forse omweg, bij de afdeling arriveer. 

Het is een langgerekt gebouw dat er niet uitziet alsof het recent gerenoveerd is. Langs de vensters hangen rode borden met daarop de oproep om ramen en deuren open te houden zodat het door kan waaien en aldus de kans op besmetting met TBC, dat hier wijdverspreid is, vermindert. Sommige ramen hoeven niet open omdat ze al uit hun sponningen gevallen zijn, bij andere blijkt ook de sponning verdwenen met achterlating van een eenvoudig doch voor het onderhavige doel uiteraard even doeltreffend gat in de muur. Een verlaten rolstoel is stille getuige van de enkele reis die een patiënt bij zijn opname vanaf het Open Patiënt Department  naar de afdeling heeft vervoerd. 

Ik vraag me welk verhaal de rolstoel vertelt. Staat zij klaar om de opgeknapte patiënt weer fris en fruitig terug te vervoeren? Of was het echt een enkele reis? 

Bij het gebouw volg ik het pad langs een lange veranda. Binnen zie ik een grote zaal. Een stuk of twaalf gammele bedden bieden een Spartaans onderkomen evenzovele patiënten. De een ligt, de ander zit, een enkeling is verbonden aan de slang van een infuus. Vanuit een hoek klinkt gekerm. Verfbladders wiegen nerveus op het onregelmatige ritme van de heilzame tocht die door de zaal glijdt. Ondanks de enthousiaste oproep tot ventilatie is de onbekende geur onaangenaam en onheilspellend. 

Bij de zusterspost zit een 3 tal dames en een man. De laatste blijkt de nurse. Ik vraag naar het meisje met de meningitis dat gisteren is binnengebracht en informeer hoe het met haar gaat. Er gaat geen lichtje branden, maar na het raadplegen van een indrukwekkend notitieboek dat vrijwel  het gehele bureau beslaat, wordt er een naam gevonden van een jongedame met HIV waarbij gisterenavond nog een ruggenprik is gedaan om de diagnose te stellen. Ze is later die avond aan een vermoedelijke hersenvliesontsteking overleden. Ik weet dat deze ziekte in enkele uren dodelijk kan zijn, maar ben toch even verrast en uit het veld geslagen. We hadden haar toch in een mum van tijd aan de antibiotica gehangen? We kijken nog even naar de aantekeningen in het boek en zien dan dat meisje een dag eerder opgenomen is. Dit is niet de patiënt die ik bedoel. We zoeken verder, maar het blijkt dat het meisje niet te vinden is in het register. We kijken rond op de afdeling en lopen langs alle bedden, kijken op de dossiermappen of we de naam herkennen. Privacy lijkt hier geen issue. 

Het meisje is er niet en de nurse concludeert dat zij hier vermoedelijk ook nooit gearriveerd is. En daarmee is de kous hier af, want hier geldt  onwrikbaar het adagium: het is zo het is. Ik had al vastgesteld dat het hier niet ongebruikelijk is als een uitslag van een lab onderzoek spoorloos verdwijnt of een geheel patiëntendossier onvindbaar blijkt, maar dat ook patiënten zomaar in het niets kunnen oplossen is nieuw voor mij. 

IMG_20200128_124432

We gaan dus maar op zoek naar de andere patiënt die ik heb laten opnemen: de jongeman met de ontregelde  diabetes. Die vinden we zowaar op een bed liggen, het infuus nog in de arm. Hij slaapt en we zien dat hij  er nog niet best aan toe is.

Blogdo©

Een snufje kalium

Zuid-Afrika, de reisblogs – deel 6

De nurse is net bezig met het aansluiten van een nieuwe infuuszak. We pakken het dossier erbij en zien dat de jongen vocht en insuline heeft gekregen. Zijn suiker is wel wat gedaald, maar hij is  niet opgeknapt. We zoeken naar de vereiste toevoeging van kalium, maar vinden daar niks over. Op de vraag of de zaalarts een schema heeft afgesproken over het controleren van het suiker en toedienen van insuline krijgen we een ontkennend antwoord. De nurse vertelt dat de arts er niet is, en of hij nog terugkomt is evenmin duidelijk. Het is dan rond het middaguur. Hoewel wij niet de behandelaars zijn, blijkt de echte behandelaar vooral  te schitteren door afwezigheid, dus noteren we een schema voor suikercontroles en toediening van insuline, dat de verpleger dankbaar aan het dossier toevoegt. En terwijl we het schema toelichten doen we een pijnlijke ontdekking: deze toegewijde verpleger op een afdeling voor inwendige geneeskunde blijkt geen idee te hebben van de werking van insuline of van het verband met de suikerwaardes. Hij doet zijn uiterste best, maar het kost heel veel uitleg en creativiteit om hem dat uit te leggen.

Ik vergelijk een suikermolekuul met een verpleger. Die doet heel goed werk, leg ik uit, maar als hij buiten het gebouw op straat staat, kan hij niets doen. Hij moet dus naar binnen. Dat geldt ook voor het suikertje. Als de suiker rondspartelt in het bloed is het heel leuk, maar kan je spier er niks mee. Dat klontje moet hup! naar binnen, die spier in! Dan is het pas nuttig. En dat is nou wat die insuline doet. Uiteindelijk leek hij het te begrijpen, maar of dat suikerverhaal blijft plakken is natuurlijk altijd weer de vraag. 

Dit personeel wordt onvoldoende voorbereid op hun taak en vervolgens ook nog aan hun lot overgelaten. Ik heb respect voor deze man. Hij is leergierig maar eigenljk niet toegerust voor zijn taak. Hij zou meer opleiding moeten krijgen en wordt opgezadeld met een heel lastige en verantwoordelijke opdracht die hij eigenlijk ook niet begrijpt. Maar hij doet het toch maar: anders dan de arts is hij tenminste op zijn werk. 

We nemen afscheid, maar niet dan nadat we instructies voor de toediening van kalium hebben achtergelaten en hem vooral hebben gecomplimenteerd met zijn inzet. 

Blogdo©

Een spoedgeval

Zuid-Afrika- de reisblogs deel 13

Ergens ver in het binnenland, waar de provincie Limpopo allang verruild is voor die van Mpulalanga en het zinderende asfalt is overgegaan in een ‘dirt road’ met diepgekloofde watergeulen en gaten zo groot als een bobbejaankoppie, ligt de kliniek van Hlukuvani. Er komt maar 1x per maand een arts, want zonder een combinatie van ware doodsverachting en een goede 4×4  moet je niet eens overwegen om aan de reis te beginnen. Cliff, de chauffeur van onze organisatie, beschikt over beide en dus rjjdt hij me er heen.

Als ik enkele uren aan het werk ben wordt een spoedgeval aangekondigd. Een  jongedame komt kreunend van de pijn binnen. Ze houdt haar ogen dicht, grijpt met haar handen naar haar buik en wijst naar haar rug en benen. Een zuster komt aanzetten met een een rolstoel waarvan het frame met plankjes, tape en touw bijeengehouden wordt en die er dan ook minstens zo slecht aan toe is als de patiënten die er in vervoerd moeten worden.

De patiënt is aanspreekbaar, maar praat zo zacht dat ik haar gebroken Engels nauwelijks kan verstaan. Ze prevelt iets over zwangerschap, buikpijn, een nierziekte. Ik krijg geen oogcontact, vraag me af waar ik moet beginnen en probeer haar, bij gebrek aan adequate communicatie, dan maar systematisch te benaderen. Een buitenbaarmoederlijke zwangerschap moeten we hier in de periferie liever niet hebben. Eerst maar de vitale functies nagaan. Ze ademt wat snel. Geen koorts, geen shock, niet zwanger. Ik zoek wat materialen en als ik me weer omdraai is haar gezicht verborgen achter een zuurstofmasker – een goedbedoelde maatregel, maar wel een die me mijn laatste mogelijkheid tot communicatie ontneemt. Ze had een goede zuurstofverzadiging, dus ik haal het masker weg; de meter geeft geen verandering aan. Die zuurstof heeft ze niet nodig. 

Na haar helemaal nagekeken te hebben concludeer ik dat ik weinig aanwijzingen heb voor een acuut probleem, al had ik  liever wat meer diagnostische mogelijkheden gehad. Maar wat is die nierziekte? Mensen kennen hier zelden hun eigen diagnoses. Het kreunen gaat onvermoeibaar door, de ogen gesloten, ook nadat ik haar een pijnstillende en kalmerende injectie gegeven heb. 

Is het toch een psychologisch fenomeen? Dat zou goed kunnen. Maar ik ben hier inmiddels genoeg verrast door de meest exotische aandoeningen om te weten dat ik op mijn hoede moet zijn. We bellen een ambulance om haar verder te laten onderzoeken in Tintswalo. Het is dan bijna 12 uur. 

Ik keer terug naar het spreekuur. De volgende patiënt komt moeizaam lopend binnen. Ze is gekleed in een soort sarong die de sporen van langdurig en intensief gebruik draagt. Om haar middel draagt ze een rafelig koord. Stevig ingebakerd in een groezelig laken dommelt een peuter ontspannen op haar rug, de voetjes ter weerszijden van haar flanken bungelend. Kleine zwarte teentjes met roze nageltjes wijzen vanuit uit felblauwe sandaaltjes mijn kant uit. 

De vrouw heeft pijn aan haar voet vertelt ze, terwijl ze op mijn gebaar de onderzoekbank beklimt. Ze trekt haar versleten schoen uit waarvan de veters ontbreken.

Een gekko schiet in paniek door een scheur in de muur naar buiten als de geur van ontbindig onmiddellijk de kleine bedompte kamer tot in haar talrijke hoeken en spleten vult. De typische bitterzoete indringende lucht van ontbindend weefsel. Het kadaver van een muis die te lang onopgemerkt achter de kast is blijven liggen, een wond, te lang verwaarloosd, waarvan de maden bezit genomen hebben, de rottende walm bij het openen van een blik gefermenteerde vis. Het is de geur van verval, van verrotting. De geur die de dood als onafscheidelijke metgezel op de hielen volgt als een kleverige bruidssluier na het voltrekken van de eeuwige verbintenis die volgt op het aardse bestaan. 

Ik voel mijn gezicht vertrekken in een onwillekeurige grimas, want bij walging gaat je mimiek haar eigen gang. Een dikke geleiachtige massa geelgroene pus bedekt de helft van de voet. Ik vraag haar hoe lang ze al last heeft van deze ontsteking. ‘Een half jaar’, luidt het antwoord. Inmiddels kijk ik er niet meer van op. Voor deze mensen zijn er soms andere prioriteiten en ik ben vooral blij dat ze er nu in elk geval wel is. Ik zoek wat gazen en water om de wond te reinigen.

Uit de kraan komt geen water. Buiten in het hoge gras staat een grote tank met een tapkraantje, maar die staat te ver weg en mogelijk is ook die leeg. Ik pak het flesje water dat ik voor de lunch had meegebracht en bevochtig enkele gazen. De geelgroene drab laat zich lastig verwijderen en trekt lange stinkende draden, glibberig en klevend als het rag van een enorme spin. Nadat ik heb vastgesteld dat ze geen koorts, HIV of diabetes heeft, concludeer ik dat dit probleem vermoedelijk is begonnen met  een eenvoudige schimmelinfectie die door verwaarlozing zodanig uit de bocht gevlogen is dat er een uitgebreide secundaire bacteriële infectie bovenop is ontstaan. Ik rommel in wat kasten en dozen, vind wat verband en zelfs medicijnen die enigszins lijken op wat ik had willen hebben. Terwijl ik tracht de talrijke gretige vliegen bij de wond weg te houden die elkaar inmiddels verdringen om aan te kunnen schuiven bij deze smakelijk geurige feestdis (wat overigens een hopeloze en zinloze missie blijkt), verbind ik de voet en spreek ik af haar na een week terug te zien. Hierna vervolg ik het spreekuur. 

Het is inmiddels 4 uur als ik daarmee klaar ben en Cliff zich meldt om mij terug te rijden. Als ik op weg naar de uitgang de emergency room passeer, hoor ik daar tot mijn verbazing nog altijd het ritmische kreunen dat ik herken van eerder vandaag. Het is de vrouw van vanochtend, die al meer dan vier uur op een ambulance wacht. 

Ik overleg met Cliff: meer dan 4 uren wachten op een ambulance is wel erg lang. De terugreis leidt bijna langs het ziekenhuis en ik stel voor dat wij de patiënt gewoon zelf meenemen en daar afleveren. Even later rammelen en schudden we, de patiënt liggend op de achterbank, over de met diepe gaten en geulen getormenteerde weg in de  richting van Tintswalo. 

Tot onze verrassing zien we na een kwartier de ambulance onze kant op komen. Cliff weet hoe hier de hazen lopen: als een geroutineerd spookrijder stuurt hij zijn auto naar de andere weghelft en parkeert hem dwars op de weg. De ambulance moet wel stoppen. Verrassend genoeg levert dit verbazing noch irritatie op; kennelijk is dit een gangbare manier om met elkaar in dialoog te geraken. Na een kort en onverstaanbaar overleg rijden de ambulance en wij de zanderige berm in en terwijl een passerende kudde koeien ons ruimhartig in hun midden opneemt wordt de patiënt zonder verdere plichtplegingen rustig naar de ziekenauto overgeheveld. In Afrika is spoed een relatief begrip. 

Blogdo©

Meld je aan om niets te missen

Mijn blogs verschijnen voorlopig nog op Linked in maar worden steeds sneller verwijderd. Wil je op de hoogte blijven als er nieuwe blogs verschijnen en ze hier teruglezen? Meld je dan aan en ik zorg dat je een bericht krijgt.