Grandpa’s garden
Geschreven door Blogdoc
Zuid-Afrika, de reisblogs – deel 19
Via een collega uit Mpumalanga kregen we wat aanbevelingen voor ons verblijf in Swaziland. Onze omzwervingen leidden naar een enorme Swazilandse farm met de oppervlakte van een flink dorp. Ergens aan de rand van het immense gebied zetten we onze datktent op.
We besloten de eerste ochtend te beginnen met een verkenning van het gebied, en stuitten al snel op een provisorisch op een paaltje getimmerd, knoestig en verweerd houten bordje dat ons de richting aangaf met het nieuwsgierigmakende handbeschilderde opschrift ´Grandpa´s Garden´. Het is doorgaans lastig om een dergelijke bewegwijzering te weerstaan omdat zij de onverholen suggestie in zich draagt dat zij ons terug zal brengen naar een verleden waarin alles nog klopte, vredig en mooi was. Nieuwsgierig naar wat voor tuintje Grandpa had aangelegd, volgden wij dan ook de richting die het bordje ons aanwees.
De aanwijzingen leidden ons over een smal, met sappig groen gras bedekt pad, omzoomd door uitbundig groeiende struiken en bomen. Het pad was vrij aardig onderhouden -vermoedelijk was Grandpa in zijn nadagen niet meer zo vlot ter been- waardoor het een intrigerend contrast vormde met de omringende hoge en dichte begroeiing, een soort klein regenwoud dat ons steeds meer omarmde en omhelsde, alsof de aarde zelf ons wenkend uitnodigde en opnam in de warme zachtheid van haar groenfluwelen armen. Overal om ons heen verrezen majestueuze bomen. De ruimtes daartussen waren volledig opgevuld met fijnbebladerde takken van klimmend, klauterend en kronkelend struweel dat zich, nadat het eenmaal haar weg omhoog gevonden had, weer neerwaarts liet hangen, alsof het tot de ontdekking was gekomen dat er eigenlijk niets boven beneden ging. Weer andere bosbegroeiers lieten hun meterslange luchtwortels melancholisch neerwaarts hangen, lange slierten samengeklitte haren van een nonchalante hippie. Enorme palmbomen torenden boven de andere bomen uit en de immense afgestorven bladeren die zij hadden laten vallen lagen over de takken van andere bomen als grote sierlijk gedrapeerde tapijten, geduldig drogend in de ochtendzon. Zelfs vergankelijkheid was hier nog mooi en sierlijk.
We liepen verder op zoek naar grootvaders tuintje. Na enkele kilometers waarin we ons verbaasden en verwonderden over deze prachtige idylle, verborgen in de bossen achter de farm, schijnbaar onbetreden en onaangeroerd, vroegen we ons af waarom de tuin zo ver weg lag. Moest Grandpa elke keer als hij snijboontjes, een pieper of bietje wilde oogsten deze tocht afleggen? Was de tuin misschien met opzet zo ver weg aangelegd opdat opa zijn dagelijkse rondje kon maken? Of wilde men van grootvader af zijn en stuurde men hem er nu en dan op uit, in de trant van : “pa, ga jij maar eens een kropje sla halen”, waarop men weer voor een paar uur van de oude man verlost was?
We passeerden een waterpoel. Hoog opschietend riet had de plas nagenoeg geheel in bezit genomen. Wevervogeltjes vlogen af en aan naar hun nestjes, prachtige ronde bolletjes van kleine takjes, met uiterste zorg voorzichtig gevlochten tussen de fragiele toppen van het riet. Af en aan vlogen zij, heen en weer fladderend, druk bezig om hun onderkomens voor te bereiden voor de leg in deze perfect gevormde stulpjes, bijeengehouden door vier, vijf slanke rieten stengels welke, de toppen welwillend naar elkaar toe neigend als in een permanente eerbiedige buiging voor zoveel bouwkundig vernuft, de fundamenten vormden van woninkjes op flinterdunne palen. En verder gingen we, speurend verder, naar de steeds mysterieuzer tuin. Plots stonden we stil, we keken naar het overige riet, dat duizenden parallele verticale lijnen vormde; een enorme goudbesnaarde harp, oranjegeel wiegend in de ochtendzon. We hoefden niets te zeggen, want de menselijke stem heeft een wonderlijke maar nuttige eigenschap: ze herkent belangrijke momenten, als woorden de boodschap tekort zouden doen, als ze even niet voorradig of eenvoudig ontoereikend zijn. Dan, op die bijzondere momenten, draagt ze haar taak tijdelijk over aan de rest van het lichaam, nemen gebaren haar taak als vanzelf over, de woorden vormend die de stem niet had. Dit was zo’n moment. Als jongverliefden hielden wij elkaars hand vast en elkaars adem in om maar niets te verstoren terwijl we zagen hoe de hoog en laag in het riet hangende ronde nestjes de noten vormden van de melodie die door de zachte bries doorheen de rietsnaren werd gefluisterd.
De boodschap van Grandpa was voelbaar, want soms hebben woorden geen geluid nodig. Hier liepen we samen, al die tijd zoekend midden in de tuin, terwijl de boomkruinen hun lange haren op het ritme wiegden en we luisterden naar de veelbetekenende tekst van het rietsnaren lied. Een wevertje wiekte voorbij. Heel even zag ik zijn knipoog.
Blogdo©
Geef een reactie